De pauwenveer

Kopie  van DSC_0017_10299Ik spaar vogelveren; ik ben nu eenmaal gek op vogels. Mijn verzameling bestaat intussen uit veren van eenden, ganzen, zwanen, buizerds, Vlaamse gaaien, reigers, parelhoenders, kraaien, duiven, parkieten, zeearend, rode wouw, oehoe, spechten, steenuil, ara’s, etcetera.

Tijdens een avondwandeling met Zelda op een pad dat grensde aan grote achtertuinen, vond ik ineens een prachtige grote witte veer met aan het uiteinde een paar vage donkere spikkels en vlekken. Ik had nog nooit zo’n veer gezien. Ik keek om me heen om te zien waar die veer vandaan kon komen. Rechts van me, in één van die grote achtertuinen, zag ik meerdere van zulke veren liggen. Helaas kon ik er niet bij, tenzij ik bereid was over prikkeldraad te klimmen en dat was ik in principe wel, maar de draad hing dusdanig hoog dat ik er waarschijnlijk niet in zou slagen.

Verderop in die tuin zag ik een man lopen. Hij keek naar me en ik zwaaide naar hem met mijn grote prachtige veer. Ik riep hem toe of hij wist waar die veer vandaan kwam. Hij kwam naar me toe gelopen: ‘Jazeker weet ik waar die veer vandaan komt: van onze witte pauw.’ Gek op vogels en ik wist niet eens dat er witte pauwen bestonden.
Ik legde hem uit dat ik veren spaarde en dat ik dit een ontzettend mooie veer vond die ik nog nooit eerder had gezien. Ik vroeg hem of hij meer van die veren voor me had.
‘Jazeker heb ik daar meer van’, antwoordde hij. Hij bood aan mooie veren voor me uit te zoeken. ‘Geef me een week de tijd’, zei hij nog, ‘dan heb ik wel mooie exemplaren voor je verzameld.’

Een week daarna belde ik bij de beste man aan. Ik had Zelda weer bij me. Het was zonnig en warm die dag. Zelda en ik hadden stevig door gewandeld en het eerste wat hij deed was me een glaasje koud water aanbieden. Ik mocht plaats nemen in een tuinstoel terwijl hij de keuken in liep. De zon scheen lekker op mijn rug.
De man kwam terug met twee glazen water, gaf me mijn glas en hief zijn glas in een proost. Samen dronken we ons water. We praatten wat over koetjes en kalfjes, totdat Zelda begon te blaffen: ze had een kat in de tuin gesignaleerd. De man vertelde over de aanloopkatten in zijn huis. Hij bezat zelf geen enkele kat, maar hij verzorgde wel acht katten uit de buurt, die hem elke dag kwamen bezoeken.

Hij had ooit één kat gehad, vertelde hij, en dat was de kat van zijn dochter. Toen zij overleed, verzorgde hij haar kat. Ik vroeg hem naar zijn dochter en hij begon te vertellen. Zesentwintig jaar was ze slechts geworden. In zestien maanden tijd was ze weggeteerd door een vorm van kanker, die zich agressief had verspreid door haar hele lichaam.
Ze hadden alles geprobeerd: bestraling, chemo, experts in Amsterdam, experts in Maastricht, maar het had allemaal niet geholpen. Zijn dochter was gestorven, midden in haar plannen om te gaan samenwonen met haar vriend. Haar vriend is na haar dood nog zijn spullen komen halen en was daarna voorgoed uit hun leven verdwenen. Het enige levende dat ze achterliet was haar kat. Die kat heeft nog een paar jaar bij haar ouders gewoond.

De man vertelde mij zijn gedachten over de aanloopkatten, waar hij duidelijk erg dol op was: ‘Ik denk dat ze door mijn dochter worden gestuurd, want vóór die tijd hadden we hier nooit een kat lopen.’ Hij voegde eraan toe dat hij speciaal met één kat een intense band voelde. ‘Als die kat bij me is, heb ik het gevoel dat mijn dochter bij me is.’

Ik vond dat een mooie gedachte. Terwijl hij een zakdoek tegen zijn vochtige ogen drukte, vertelde hij dat zijn dochter al vijftien jaar geleden was overleden. Hij stond daarna op en liep het huis in, om even later terug te komen met twee ingelijste foto’s van zijn dochter. Een knappe jonge vrouw op de ene foto, een sterk vermagerde en bleke vrouw op de andere foto die was genomen vlak voor haar dood.

Ik was geroerd door de openhartigheid van deze man. Hij kende me niet en toch liet hij me zomaar binnen in dat gedeelte van zijn leven. Ik denk dat het hem opluchtte om zijn verhaal te kunnen doen aan een vreemdeling die er tijd en belangstelling voor had. Misschien kon hij zijn verhaal niet meer goed kwijt bij mensen uit zijn naaste omgeving, omdat hun levens gewoon waren doorgegaan. Zo gaat dat vaak als we een dierbare verliezen: wij blijven nog jaren met de pijn en het verdriet zitten, terwijl de wereld om ons heen gewoon door gaat. Op rouw zit geen tijdslimiet; rouw neemt zijn tijd.

Op het laatst vroeg ik hoe zijn dochter heette. ‘Suzanne’, antwoordde hij.
Ik vertelde hem dat mijn dochter Soscha heet. Soscha is een verkorte koosnaam van Soshana, een Hebreeuwse meisjesnaam. De letterlijke betekenis van Soshana is ‘lelie’, maar de naam betekent ook ‘levenslustig, vrolijk’. Soshana, of te wel Soscha, is eigenlijk de Hebreeuwse variant van Suzanne. De man glimlachte om deze uitleg.

Drie kwartier later vertrok ik, met een plastic zak vol prachtige veren van zijn witte pauw en een warm gevoel van binnen. Zomaar een bijzonder gesprek door een verdwaalde pauwenveer.